Ken je de mop van de geit? Hoe humor verandert

 


Hoe Jan verliefd werd op Bertha


Zo’n honderd jaar geleden stapte Jan Joostens café De Rozenkrans in Kessel-Lo binnen, op zoek naar een lief. Jaren later schreef Jan, bijgenaamd 'De Sloeber', over het moment waarop de vonk oversloeg. Want hoewel Bertha hele mooie bruine ogen had, viel hij pas echt voor haar toen ze een ongelofelijk grappig verhaal vertelde. En dat ging zo:

“Michel en Ware, twee deugnieten die in de abdij van Vlierbeek woonden, vonden ergens een oud korset. Op een zaterdagnamiddag trokken ze een geit dit korset aan en lieten het dier los in de kerk, waar net verschillende mensen en kinderen in de biechtstoel zaten. Een geit in de kerk, mét een korset aan: dat was nogal een zicht! Er werd meteen gelachen en geproest. De jongens pootten de geit vervolgens in de biechtstoel neer. Je had het moeten zien! Ze zat daar als een echte gelovige. Iedereen moest natuurlijk enorm hard lachen. De biechtvader stormde woedend de biechtstoel uit en gaf de giechelende kinderen een ferme oorvijg. Toen er daarop gemekker weerklonk, werd hij pas echt witheet van woede. Hij greep de geit bij de horens en sleepte het tegenstribbelende dier de kerk uit. De vader van Bertha kon deze grap wel smaken en zei tegen de geit: 'Nu hebt ge gebiecht, nu kunt ge sterven!' En daarop slachtte hij het beestje.”

De Sloeber besluit: “Dat was straf, meenden de lachende toehoorders!” (uit: De memoires van De Sloeber, p. 21). Maar toen dit verhaal onlangs opnieuw werd verteld in hetzelfde café, was er geen gelach meer te horen. Het was duidelijk niet meer grappig.

Een beetje context: wat voor soort verhaal is dit?

Het verhaal over de geit behoort tot het genre van het volksverhaal: mondeling overgeleverde vertellingen die vaak in cafés of huiskamers werden doorgegeven. Zulke verhalen hadden vaak meerdere functies: ze wilden een moraal illustreren, mensen leren omgaan met diepe angsten, en vooral mensen verbinden. Vertellen over bijzondere voorvallen bood een uitlaatklep: het liet mensen relativeren en ventileren. Heel vaak waren deze verhalen ook gewoon een bron van vermaak. Dat laatste is in dit geval duidelijk de bedoeling: Bertha wil haar toehoorders vooral amuseren met een vrolijk verhaal. En dat lijkt haar nog goed te lukken ook.

Het onderzoek naar volksverhalen maakt traditioneel een onderscheid tussen:
  • een mop: een kort en gevat grappig verhaal dat rechtstreeks toewerkt naar een punchline. Zonder lachsalvo is de mop niet geslaagd.
  • Een grappig sprookje of kluchtsprookje: een wat langer uitgesponnen verhaal, met meerdere lachmomenten. Er is een clou, maar die hoeft geen dijenkletser te zijn.
  • Een anecdote: een grappig vertelsel, wat langer dan een mop. Het is niet noodzakelijk dat dit verhaal een groot lachsalvo veroorzaakt: een glimlachje is al genoeg.
Bertha vertelde dus een kluchtsprookje, met meerdere (toenmaals) hilarische scènes. Interessant is dat ze de vertelling als non-fictie presenteert. Volgens haar is het echt gebeurd, wat de humor versterkt: de toehoorders kenden de lokale deugnieten en de pastoor maar al te goed. Bertha wees zelfs de plaats aan waar de geit vroeger aangebonden stond. Daardoor schuift haar verhaal ook richting sage, want meestal zetten vertellers moppen en kluchten in als non-fictie (“er was eens, ooit”). Je merkt het al: genres durven nogal eens door elkaar te lopen.

Waarom was dit toen wél grappig?

1/ Onderzoek stelt dat moppen en kluchten over het algemeen grappig zijn als ze incongruent zijn: ze verbinden twee dingen met elkaar die in het gewone leven niet samengaan. Een geit en een korset bijvoorbeeld, of een geit en een biechtstoel. Dat vinden we vandaag misschien ook nog wel een grappig beeld.

2/ Daarnaast flirten moppen vaak met een pijngrens: ze doorbreken een taboe of overtreden een ethische regel. Soms gaat dat ver, omdat een mop kan helpen ventileren. Door ermee te lachen, bevestig je dat er wel degelijk een grens is − zie bijvoorbeeld dit artikel over onder meer Dutroux-moppen.

De vraag is natuurlijk: wat is de pijngrens in het verhaal van Bertha? Het zou best kunnen dat we niet zo streng moeten oordelen. Misschien choqueerde het dierenleed haar ook, en was de grap een manier om ermee om te gaan. Mogelijk ligt de pijngrens hier ergens anders: vooral het verstoren van de biecht en het uitdagen van de pastoor was not done in de katholieke gemeenschap van Vlierbeek. Zo toont dit verhaal meteen aan hoe pijngrenzen door de tijd heen in beide richtingen verschuiven. Onze humor wordt milder als het om dieren gaat, maar tegelijk grover op andere vlakken: zie ook hier.

3/ Een derde reden ligt in de context. Moppen tappen was vooral een mannelijke bezigheid (zie ook hier). Dat een vrouw zo’n klucht vertelde, was dus gedurfd en op zich al een omkering van de gewone gang van zaken. Dat past heel goed bij Bertha: in De memoires van De Sloeber blijkt ze vaak het initiatief te nemen en zich weinig aan te trekken van gendernormen, terwijl De Sloeber zelf eerder de rol van romantische dromer op zich neemt. Het feit dat straffe madam Bertha dit verhaal al bij hun eerste ontmoeting vertelde, typeert haar en verklaart waarom Jan als een blok voor haar viel.

4/ Tot slot missen we in de memoires natuurlijk de performance zelf en de manier waarop Bertha haar mop vertelde. Hoeveel knipogen gebruikte ze? Liet ze pauzes vallen? Imiteerde ze stemmetjes? Dat vertelt Jan ons jammer genoeg niet.

_________________________________________________________________________________

Deze blog schreef ik voor Erfgoeddag, dat als thema "Ha, ha, humor heeft". de oorspronkelijke versie vindt je hier. Daar geef ik ook tips over hoe je op erfgoeddag met oude moppen aan de slag kan gaan.

De afbeelding is een detail van een volksprent uit het Rijksmuseum, eind 19de eeuw; meer info vind je hier.

Reacties